Inderdaad; het is zover. Het afscheid aan Paul en Nadine en hun Xeni-lodge is aangebroken. Wat een eeuwigheid leek is als een wervelwind voorbijgevlogen.

Paul en Nadine komen ons uitwuiven tegen 10 uur, en vooraf worden koffers gepakt en netjes in onze Hyundai geschikt.

We worden zelfs bijgestaan door Antonio, manusje-van-alles en tuinman van Paul. We maken die jongen ook blij met een petje van Radio Shack.

Fier als een gieter poseert hij voor de foto. Ook de fiets moet er bij, want bij een koerspetje hoort een rennersfiets.



We hebben 450 kilometer te gaan, en onderweg is er niet zo veel loos. Alhoewel; we voorzien toch een tussenstop na 300 km in de nabijheid van Middelburg. Met een kleine omweg bereiken we Bothsabelo-village, een van de weinig resterende nederzettingen waar de ethnische stam van de Ndebele nog wonen. Hun vrouwen zijn wegens hun kleurrijke kralensnoeren en fraai beschilderde huisjes tot ver buiten Zuid-Afrika bekend. De Ndebele schilderen nooit naar een model, maar altijd intuïtief. Wanneer ze een lijn trekken weten ze nog niet waar deze zal eindigen. En ze gebruiken een verf die tientallen jaren intact blijft, en zelfs niet aangetast wordt door het hevige zonlicht. Aan een sober stalletje met dito bareel en bediend door een sukkel betalen we onze entree. Nu nog enkele honderden meters te gaan naar het dorp, maar wat blijkt… sinds jaren moet deze nederzetting verlaten zijn. Het onkruid en het gras staan bijna metershoog tot aan de huisjes.


De shop en het kleine museum staan er vervallen bij. Op uitzondering van drie lugubere mannen die ons zogezegd willen rondleiden is er geen levende ziel te bespeuren. Desolaat en verlaten, maar toch stralen de geometrische figuren op de muren van de huisjes nog een frisheid uit, alsof ze gisteren werden geschilderd. Zouden ze dan toch Bosspaint gebruikt hebben? Gelukkig hebben we in Pelgirim’s Rest twee (fake) Ndebele vrouwen gezien, en kunnen we ons inbeelden hoe mooi de kombinatie van die klederdracht met de beschildering van de huisjes moet geweest zijn.


Al bij al voelen we ons hier bedrogen, en dat zijn we ook. Terug aan het hokje met het bareel maak ik mij (een klein beetje) kwaad, en eis ons entreegeld terug. Maar de arme stakker hakkelt er met horten en stoten uit dat hij voor een baas werkt, en een hoop problemen zou hebben moest hij afgeleverde tickets terugbetalen. Het zielig kereltje ziet er zo bang en hulpeloos uit, en daarom besluiten we dan maar om het incident te sluiten, doch niet zonder dat bareelmanneke de boodschap mee te geven dat zijn baas een gangster is. Bij later nazicht zou blijken dat dit Ndebele dorp nog steeds in de actuele reisgidsen vermeld wordt. Bij een Belgisch tour-organisator staat het bezoek aan dit dorp in hun reisshema van 2013 nog steeds op het programma. Begrijpe wie kan…
Aan een pompstation tanken we de wagen vol, en onze magen verdienen hier ook een lichte snack. En de meisjes krijgen elk 10 Rand voor de kinderspeeltjes.

Nu nog een dik uur te gaan om Johannesburg te bereiken. We kunnen de drukke stad ontwijken, want Hilde heeft een hotelletje uitgezocht dat buiten ‘t stad maar wel op minder dan twee kilometer van de airport gelegen is. Morgenmiddag vliegen we immers naar Port-Elisabeth.
Het Safari-club Hotel is een typisch airport hotel, maar valt al bij al nog goed mee. De kamers zijn niet groot maar zeer netjes. Bij het avonddinner krijgen we een steack à la groenhove gepresenteerd door immer lachende Maria.

De drank echter moeten we zelf uit de ijskast nemen, en ons verbruik noteren op een briefje. Tussen alle water- en frisdrankjes door ligt er welgeteld één fles (rosé)wijn, en die wordt direct aangeslagen en broederlijk verdeeld onder z’n zessen. Het kan niet alle dagen feest zijn…
blijf toch niet te lang weg : anders wordt Waregem een nieuw Bothsabelo-village…Wel zouden Jacques en ik dan de tickets verkopen…
ik bots hier potverdorie op een artikel uit uw reisverslag 201?
2016 ?
“ik ben daar ooit bijna gelyncht geweest ????
johan missinne